Een ongeschreven geschiedenis
Op 16 mei 1940, één dag na de capitulatie, meldt zich bij het KNMI in De Bilt Oberregierungsrat dr. Kopfmüller van het Kommando der Luftgau Holland, onderdeel van de Duitse Wehrmacht. Hij ontneemt het Instituut het predicaat Koninklijk en stelt het NMI onder gezag van de Wehrmacht. Enkele dagen later neemt dr. Knoch, directeur van de Duitse Meteorologische Dienst, namens de Wehrmacht de leiding van het Instituut over. Het NMI krijgt toestemming verder te werken onder de dagelijkse leiding van de hoofddirecteur dr. Cannegieter, maar het verrichten van operationele waarnemingen en het maken van operationele verwachtingen wordt verboden. Slechts onderzoek en waarnemingen van klimatologische aard blijven toegestaan.
Dit is het begin van de meest uitzonderlijke periode uit de geschiedenis van het KNMI, uitzonderlijk voor een Instituut dat is opgericht en zich ook gewaardeerd weet voor zijn dagelijkse dienstverlening aan de Nederlandse samenleving. Een buitengewone periode bovendien waarvan de geschiedenis nooit is geschreven.
Dit boek beschrijft de geschiedenis van het Instituut in de aanloop naar en tijdens de bezetting. Het probeert daarbij ook antwoord te geven op vragen over de rol van de Duitse leiding en de verhouding tussen de Duitse leiding en de directie. Daarnaast bespreekt het boek het belang van de meteorologie in de oorlogsvoering en de vraag of het KNMI daar aan heeft bijgedragen.
De operationele taken waren verboden maar het onderzoek kon worden voortgezet. Meteorologen onder leiding van dr. Bleeker onderzochten de toentertijd nieuwe meteorologische analysemethode van de zogenaamde Noorse School; onderzoek dat ertoe heeft bijgedragen dat het KNMI na de oorlog snel in staat was zijn operationele taak te hervatten met moderne methoden.
De internationaal zeer gewaarde vervaardiging van maritieme atlassen door de oceanografische afdeling kon worden voortgezet, maar leidde niettemin tot een ernstig conflict binnen de directie over de vraag of de bewerking van Duitse wind- en stroom-gegevens in de Atlantische Oceaan als wetenschappelijk kon worden beschouwd, dan wel van nut zou kunnen zijn voor de oorlogshandelingen van de Duitse marine.
Het aardmagnetisch en seismologisch onderzoek van de geofysische afdeling kon ongestoord voortgang vinden. Er werd zelfs een begin gemaakt met een nieuwe aardmagnetische opname van Nederland.
Dit boek beschrijft ook, summier, de wederopbouw na de oorlog. De bevrijding in mei 1945 was voor het weer Koninklijke KNMI nauwelijks een blijde gebeurtenis. Onder het personeel was een sterk wantrouwen gegroeid in de directie, een wantrouwen dat de wederopbouw aanvankelijk bemoeilijkte. De redenen van dit wantrouwen en het oordeel van de naoorlogse Zuivering over de rol die enkele personeelsleden, in het bijzonder leden van de directie, hadden gespeeld worden uitgebreid besproken. Dat niettemin het KNMI in korte tijd zijn belangrijke taak in de Nederlandse samenleving weer kon vervullen, met moderne methoden en hulpmiddelen en kon voldoen aan een zich snel uitbreidende behoefte aan meteorologische informatie in allerlei sectoren van de samenleving, is vooral te danken aan de nieuwe hoofddirecteur prof. dr. F. Vening Meinesz die in mei 1945 de leiding van het Instituut op zich nam. Hij is in staat geweest het vertrouwen te herwinnen, de naoorlogse onrust te beteugelen en samen met zijn directieleden de wederopbouw van het KNMI vorm te geven.
Opbouw van het boek[1]
Om de geschiedenis van het Instituut tijdens de bezetting te begrijpen wordt eerst ruim aandacht besteed [hfst 1-2] aan de jaren ’30, de organisatie van het Instituut, zijn positie nationaal en internationaal, maar ook aan de voorbereiding, in samenwerking met defensie, tijdens de mobilisatie op een mogelijk gewapend conflict. Meteorologische informatie is immers van groot strategisch belang.
De geschiedenis tijdens de jaren ’30 is ook van belang omdat enkele problemen, die het wantrouwen in de directie ook nog na de oorlog voedden, al uit die jaren ’30 dateerden: een voortdurend salarisprobleem en een tijdens de oorlog sluimerend maar vóór en na de oorlog heftig conflict met de Luchtvaartdienst, problemen die eerst na de oorlog door Vening Meinesz zijn opgelost. Aan het conflict met de Luchtvaartdienst wijden we een apart hoofdstuk [hfst 7].
De Duitse maatregelen direct na de bezetting hadden uiteraard vergaande gevolgen voor het werk op het Instituut en op de relatie tussen medewerkers en directie [hfst 3-5]. Met argwaan werd door velen gekeken naar de relatie tussen de directie en de Duitse Leider. Speciale aandacht krijgt dan ook de Duitse Leider dr. F. Schnaidt [hfst 4], enerzijds een streng, zich overigens correct gedragend, lid van de NSDAP, anderzijds een bevlogen natuurkundige en meteoroloog. Deze twee kanten van zijn persoonlijkheid maakten het de directie moeilijk een consequente houding tegenover hem te bepalen.
Was het verrichten van operationele (z.g. synoptische) waarnemingen en het uitgeven van weersverwachtingen verboden, het doen van klimatologische waarnemingen was toegestaan. Overigens is uit recent opgedoken en in het boek afgebeelde Duitse weerkaarten gebleken dat in Den Helder en Vlissingen, twee kuststations die voor de Duitsers van groot belang waren, wel degelijk synoptische waarnemingen werden verricht. In hoofdstuk 6 wordt voor het eerst op basis van originele Duitse en Engelse weerkaarten een analyse gepresenteerd van het belang van waarnemingen, waaronder Nederlandse, voor zowel de Duitsers als de Geallieerden bij de voorbereiding van de geallieerde landing op D-Day. Door het kraken van de ENIGMA code waren de Geallieerden veel beter dan de Duitsers in staat van deze waarnemingen gebruik te maken.
Uiteraard besteden we [hfst 10] gepaste aandacht aan de twee oorlogsslachtoffers die het KNMI te betreuren heeft: Guus van Ginkel, wegens illegale activiteiten eind 1944 gearresteerd en korte tijd later in Amsterdam gefusilleerd, en de Joodse bibliothecaresse Kittie Koperberg, vermoord in Sobibòr in 1943.
Direct na de bevrijding werden tal van sectoren van de Nederlandse samenleving, met name ook de overheid, onderworpen aan een al in Londen geïnitieerde Zuivering. De Zuivering van het KNMI [hfst 11} heeft geleid tot pijnlijke beoordelingen van enkele directieleden. Dit leidde helaas niet tot bevrediging van het rechtsgevoel noch van de aangeklaagden noch van het merendeel van het personeel, ook omdat men vermoedde dat de samenstelling van de Zuiveringscommissie mogelijk heeft geleid tot een beïnvloeding van haar oordeel door het conflict met de LVD [hfst 7]. Pas na voltooiing van het zuiveringsproces in 1947 en oplossing van het conflict met de LVD werd een punt gezet achter deze pijnlijke naoorlogse episode.
In het laatste hoofdstuk [hfst 12] tenslotte wordt in het kort de succesvolle wederopbouw van het KNMI beschreven onder het regime van hoofddirecteur Vening Meinesz. We benadrukken daarbij vooral het herstel van de meteorologische infrastructuur en operationele dienstverlening, de kerntaken van het instituut die na vijf jaar stilstand en verval opnieuw moesten worden opgebouwd.
Aan het einde van het boek zijn korte biografieën opgenomen van vier personen die een doorslaggevende rol hebben gespeeld tijdens en na de bezetting, en bovendien een korte beschrijving van enkele KNMI-ers die regelmatig in het boek worden genoemd.
Het boek is geschreven door oud-KNMI’ers Kees Dekker en Fons Baede, die ook gebruik gemaakt hebben van informatie verzameld door Jacques van Gorp.
Vanaf 17 november is dit boek in de boekhandel verkrijgbaar. (Uitgeverij Verloren, Hilversum. ISBN 9789087049379, prijs € 20,00)